De G-voetballer:

1. KAN DIVERSE AANDOENINGEN HEBBEN. Zoals doofheid, orthopedische hulpmiddelen of pysische/sociale problemen. Houdt als trainer/begeleider rekening met de mogelijke diversiteit in de groep.

2. VERSCHILT VAAK AANZIENLIJK MET BETREKKING TOT LICHAMELIJKE VAARDIGHEDEN. Houdt hier als trainer/begeleider rekening mee met aspecten als hands en ruw spel. 

3. KAN EEN LAGE PIJNDREMPEL HEBBEN. Een deel van de G-voetballers heeft een lage pijndrempel. Pijn als gevolg van bijvoorbeeld hard spel, roept veelal sterke emoties op. 

4. KAN BEPAALDE ANGSTEN HEBBEN. Een deel van de G-voetballers heeft een bepaalde angst dat dingen uit de hand kunnen lopen, omdat men aanvoelt dat men zichzelf niet in alle gevallen voldoende onder controle kan houden. 

5. HEEFT EEN ANDERE INTERPRETATIE VAN VOETBAL NODIG. De trainer/begeleider dient het spel 'kort' te houden. De spelregelinterpretatie ligt dichter bij zaalvoetbal dan bij veldvoetbal. Tackles en slidings moeten zoveel mogelijk worden voorkomen, ook al zijn ze op de bal gericht. 

6. HEEFT ZIJN LICHAAM NIET ALTIJD EVEN GOED ONDER CONTROLE. Als trainer/begeleider dien je hier rekening mee te houden. Een potentieel gevaar voor G-voetballers is bijvoorbeeld het vaste doel op de zijlijn (G-voetbal wordt gespeeld op een half veld). Probeer als trainer/begeleider prefentief te fluiten als de spelers/bal daar in de buurt komen.